Historie
Van oudsher stamt de Stabij vooral uit het Friese Woudengebied, het oosten en zuidoosten van Friesland. Deze honden werden gebruikt als waakhond, voor het vangen van mollen en bunzings – bepaald geen bange hond dus – maar vooral voor de jacht. Hij is verwant aan de Drentsche Patrijshond en de Heidewachtel en werd in het verleden ook wel de Friesche Langhaar genoemd.
Kenmerken
De Stabijhoun is een hond met halflang haar, een gestrekt postuur en een karakteristieke lange staart die tot aan de hiel reikt en waarvan het onderste deel licht omhoog gebogen is. Het is een hond die een verfijnde adel uitstraalt en tegelijk over veel kracht en uithoudingsvermogen beschikt. Hij is middelgroot, de ideale hoogte voor een reu is 53 cm en voor een teef is dit 50 cm . De meest voorkomende kleur is zwart met witte aftekening, maar ook bruin met witte aftekening komt voor. In beide gevallen mogen er in het wit zwarte of bruine spikkels voorkomen of de zogenaamde schimmels. Zoals voor vele jachthonden geldt, heeft de Stabijhoun een open en onbevangen karakter. Een consequente opvoeding is gewenst want een beetje eigenzinnig is de Stabij wel.
Jachteigenschappen
De Stabij is ingedeeld bij de staande jachthonden. Het zijn allround jachthonden; ze sporen het wild op, staan voor en apporteren na het schot. Een Stabij is een zeer goede zwemmer en is dan ook in staat het wild in het water over grote afstanden te apporteren. Hij is kortom in vele opzichten een echte doorzetter. Mits goed opgeleid is de Stabij een uitstekende jachthond.
Vereniging
De Nederlandse Vereniging voor Stabij- en Wetterhounen (NVSW) behartigt de belangen van beide rassen. Zij werd opgericht op 26 april 1947. Alhoewel de Stabij het in populariteit als gebruikshond heeft moeten afleggen tegen de buitenlandse rassen, zet de vereniging zich in voor het behoud van de jachteigenschappen. De vereniging heeft een actieve Jacht- en Werkcommissie die middels workshops en informatie de leden helpt bij het verder ontwikkelen van de reeds aanwezige aanleg.
De Friese Stabij als jachthond:
Jachttraining kan beoefend worden met allerlei soorten jachthonden waaronder de Friese Stabij. De Friese Stabij is geen gemakkelijke hond om een jachtraining mee te volgen. Maar met een juiste training is een Friese Stabij op te leiden tot een uitstekende jachthond. De Laatste tijd wordt de Friese Stabij weer meer ingezet bij KNJV-proeven en niet zonder succes na een lange afwezigheid heeft een Friese Stabij een A-diploma gehaald.
De KNJV geeft drie diploma’s
Het C diploma bestaat uit de onderdelen A t/m E:
- A los en aangelijnd volgen
- B vooruit sturen en komen op bevel
- C houden van de aangewezen plaats gedurende 2 minuten
- D apport te land
- E apport uit diep water
Het B diploma bestaat uit de onderdelen A t/m E en:
- F verloren zoekapport uit de dichte dekking
- G markeerapport te land
- H apport over diep water
Het A diploma bestaat uit de onderdelen A t/m H en:
- I dirigeerapport te land
- J sleep van een verre loper over breed water
KNJV proeven in detail
Het C diploma bestaat uit de onderdelen A t/m E:
A: Aangelijnd en los volgen
De hond moet zijn voorjager over een traject van ongeveer 40 meter volgen. Dit traject moet eerst aangelijnd en vervolgens onaangelijnd worden afgelegd.
Het traject heeft de vorm van een zandloper waardoor de voorjager steeds twee bochten met zijn hond aan binnenkant en twee bochten met zijn hond aan de buitenkant moet maken.
Tijdens het onaangelijnd volgen moet de voorjager halsband en lijn op een door de keurmeester aangewezen plaats achterlaten
B: Uitsturen en komen op bevel
De hond moet zonder halsband of lijn, vrij worden uitgezonden en van een afstand van ongeveer 30 meter op bevel naar zijn voorjager komen. De voorjager moet dit bevel geven onmiddellijk nadat de keurmeester hem dit opdraagt.
C: Houden van de aangewezen plaats
De hond moet, zonder halsband of lijn en zonder dat enig voorwerp bij de hond is achtergelaten, de hem aangewezen plaats houden tot zijn voorjager hem weer ophaalt.
De voorjager dient twee volle minuten buiten het gezichtsveld van de hond te verblijven.
De keurmeester dient er op toe te zien dat de hond niet door verwaaiing of inrichting van de proef an weten dat zijn voorjager in zijn directe omgeving verblijft.
D: Apport te land
De hond moet, zonder halsband of lijn, een, in overzichtelijk terrein, weggeworpen wild konijn apporteren.
De voorjager mag tijdens de uitvoering van de proef de hem aangewezen plaats niet verlaten.
De hond moet het konijn binnen handbereik van de voorjager brengen.
De Werper dient het konijn zo ver mogelijk van zich weg te werpen, doch op een zodanige plaats dat het konijn op ongeveer 25 meter van de hond terechtkomt.
De valplaats dient zodanig te worden gekozen dat de hond vanaf de positie bij de voorjager het konijn kan zien liggen.
De hond mag in opdracht van de keurmeester, na één seconde, nadat het konijn gevallen is worden uitgestuurd om te apporteren.
Een konijn mag bij deze proef meerdere malen door verschillende honden worden gebruikt.
E: Apport uit diep water
De hond moet, zonder halsband of lijn, een in overzichtelijk, diep water geworpen wilde eend apporteren
De eend moet op een zodanige plaats in het water worden geworpen, dat de hond om de eend te bereiken, moet zwemmen.
De valplaats dient zodanig te worden gekozen, dat de hond, vanaf de positie bij de voorjager, de eend kan zien liggen.
Tijdens het werpen van de eend wordt een schot gelost. Werper en geweer blijven gedurende de hele proef op hun plaats staan.
Het schot wordt afgegeven op het moment dat de eend op het hoogste punt is.
De keurmeester zal de voorjager de plaats wijzen waar vandaan hij zijn hond moet inzetten en waar naar toe de hond de eend moet brengen. Deze plaats zal zodanig worden gekozen dat zij ongeveer drie meter, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, uit de waterkant ligt.
De hond mag in opdracht van de keurmeester, na één seconde, nadat de eend gevallen is, worden uitgestuurd om te apporteren.
Het B diploma bestaat uit de onderdelen A t/m E en:
F: Verloren apport te land
Waarbij de hond, zonder halsband of lijn een in dichte dekking geworpen stuk wild moet apporteren. De afstand van de plaats vanwaar de hond wordt ingezet tot aan de valplaats van het wild behoort zodanig gekozen te worden dat de hond, wanneer deze in de buurt van het wild is, zijn voorjager niet ziet. Het wild dient ook weer correct zittend en op commando afgegeven te worden.
G: Markeer apport te land
Waarbij de hond een voor hem zichtbaar stuk wild moet apporteren over een afstand van ca. 60 meter. Tijdens het werpen wordt een schot gelost. De hond dient de valplaats van het wild te onthouden, wat moet blijken doordat de hond zonder te zoeken recht op zijn doel afgaat.
H: Apport over diep water
Waarbij de hond, een aan de overkant van een breed water (minimaal 10, maximaal 40 meter breed) weggeworpen stuk wild moet apporteren. De plaats waar het wild wordt geworpen dient zodanig gekozen te worden, dat de hond vanaf de plaats waar hij uit het water komt het wild niet ziet liggen. Bij voorkeur dient de hond in een rechte lijn naar de overkant te zwemmen.
Het A diploma bestaat uit de onderdelen A t/m H en:
I: Dirigeerproef te land
Waarbij de hond door zijn voorjager naar de valplaats gedirigeerd wordt, om daarna het wild te apporteren. De proef moet worden uitgezet in een overzichtelijk terrein, zodat de hond voor de voorjager voortdurend zichtbaar is. De hond moet via een in het terrein gemarkeerd punt naar de valplaats gedirigeerd worden. Dit punt dient ongeveer 100 meter van de positie van de voorjager gelegen te zijn. De hond dient op dit punt door de voorjager afgestopt te worden en nadat de keurmeester hiertoe opdracht geeft moet de hond nog 50 meter in de richting van de valplaats worden gedirigeerd.
J: Apport van een verre loper over diep water
Waarbij de hond een aan de overzijde van het water een ver weggesleept stuk wild moet apporteren. Het water moet tenminste 15 meter breed zijn, het sleepspoor moet een lengte hebben van minimaal 150 en maximaal 300 meter en moet tenminste twee haken van ongeveer 90º bevatten. De hond noch de voorjager mogen het trekken van het sleepspoor zien. Bij voorkeur dient het terrein aan de overkant zodanig begroeid te zijn dat de hond zijn voorjager niet meer kan zien.